De casuïstiekbespreking is een van de vaste hoogtepunten in een week, met artsen en psychologen. We hebben hiervoor een ruimte weten te organiseren waar we niet veel worden gestoord en er is zelfs niet de gebruikelijke hinder van piepende en knersende deuren of van geschreeuw. Bij de ‘étude de cas’ draagt een hulpverlener eerst de verzamelde gegevens over de casus aan. Deze keer werd een beeld geschetst van een agressieve man, die een hardnekkige psychose had en niet te stabiliseren was. Hij dacht dat hij werd achtervolgd, hoorde stemmen, sprak verward, sloeg mensen, sloeg spullen kapot, leidde sinds 3 jaar een sociaal teruggetrokken leven en zijn studie was in het slop geraakt.

Daarna kwam de patiënt, student R. van 24 jaar, die vooraf had ingestemd met het gesprek. Hij lachte verlegen maar vriendelijk en zat er rustig bij. Al snel werd duidelijk dat hij last had van de gedachte te worden achtervolgd, maar dat hij zeker een coherent verhaal kon vertellen. Daarnaast had hij psychotische symptomen in de vorm van stemmen van vrienden die maar niet ophielden en die zeiden dat hij ging worden gepakt. Het was allemaal begonnen rond de politieke onrust in 2015, toen het op de universiteiten niet meer veilig was. Sindsdien wist niemand nog wie hij kon vertrouwen, elke bevriende persoon kon een spion blijken en je kwaad doen. Dat was de werkelijkheid. Dat hij nog steeds stemmen hoorde, stoorde hem het meest.
‘Praat je er wel eens over met bekenden?,’ vroeg ik.
‘Nee,’ zei hij stellig, ‘het is een familiekwestie.’
‘Wat is dan het familieprobleem?,’ vroeg ik verder, denkend aan een familieruzie of zoiets.
‘De genocide!,’ antwoordde hij en hij schrok van zijn eigen stemverheffing.
Hij was toen nog net niet geboren, maar na wat doorvragen vertelde hij probleemloos een verhaal met naam en toenaam van politici in Burundi en Rwanda, die hij verantwoordelijk hield voor vele doden in de familie, voor zijn geboorte. De namen klopten en de door hem beschreven gebeurtenissen voor zover ik weet ook, al zal ik dat laatste in Burundi en Rwanda niet snel hardop zeggen. Maar er was genoeg om over door te vragen. Hij beschreef desgevraagd zijn vader als een teruggetrokken man, die niet veel uitvoerde maar agressief kon worden als er thuis druk op hem werd gelegd. Het gezin had afgeleerd om met hem te praten. De moeder was een vrouw die sterk haar wil oplegde, hard werkte om het gezin te eten te kunnen geven, veel van haar kinderen eiste en in het bijzonder niets zag in therapie voor haar zoon nadat hij verward was geraakt. Kinderen wonen in Burundi tot hun huwelijk bij de ouders en zo bepaalde de moeder nog steeds het leven van R. Zijn zussen hadden een handelszaakje opgezet en geen problemen. Zijn jongere broertje was een kalme scholier. Thuis werden nu hoofdzakelijk praktische zaken besproken. De verhalen die hij als kind had gehoord over de moorden op zijn vaders familieleden kwamen nooit meer aan de orde.

Tijdens de onlusten en de dreiging onder studenten in 2015, nadat de omstreden derde regeerperiode van de president was begonnen en er een mislukte staatsgreep had plaatsgevonden, was hij in een psychische spagaat beland. Hij wilde uitdragen dat de politieke machthebbers verkeerde dingen deden, maar hij wilde niet doden en hij wilde zelf ook niet dood. Studenten vertrouwden elkaar onderling niet meer, want er liepen spionnen tussen en als je daar toevallig iets verkeerds tegen zei was je je leven niet zeker, was gebleken. Uiteindelijk was zijn psychische weerstand onvoldoende geweest en was hij er psychotisch van geworden en gebleven.
‘Ik ben een kalme jongen, maar nu te kalm om te studeren. En het lukt gewoon niet om de lessen in me op te nemen als ik steeds die stemmen hoor,’ constateerde R.
‘O en die agressie?,’ vroeg ik.
‘Ben ik agressief?,’ zei hij verbaasd.
‘Ja!,’ riepen de aanwezigen tegelijk, ‘je hebt hier toch die deur vernield?’
‘Ja hallo,’ zei R kalm, ‘dat kwam doordat ik ineens werd vastgepakt en moest worden opgenomen volgens jullie, maar dat wilde ik niet. Dus ik heb me verdedigd, zo is het gegaan. Ik bied mijn excuses aan en dat had ik eigenlijk eerder moeten doen.’
Het hele gezelschap had ademloos geluisterd, maar zat na dit antwoord in verwarring met een mond vol tanden. Het bleek allemaal te kloppen.

Om meer te weten over zijn sociale gedrag vroeg ik naar zijn vrienden. Hij had vrienden, genoeg zelfs, en die zeiden allemaal dat hij net als zij weer moest gaan studeren. Ze wilden hem helpen met de lessen. Hij ging ook voor de gezelligheid soms met zijn vrienden op stap en dan hadden ze het niet over het gebeurde in 2015, want dat was veel te confronterend voor iedereen en bovendien wist je nooit of er toch nog een spion in de omgeving was. Dus ze spraken ‘gewoon over waar jongens over praten,’ zoals hij uitlegde, dus over voetbal en meisjes en het was altijd erg gezellig. Er was geen sprake van alcohol- of druggebruik. De hulpverleners werden nog stiller, want het is waar dat er nog altijd onder studenten wordt afgeluisterd. (Elders ongetwijfeld ook, maar studenten vormen een potentieel grotere bedreiging als mondige mensen met opgebouwde kennis, in een land waar weinig opgeleiden zijn als tegenwicht tegen de overheid.)

R toonde precies wat je hier vaak ziet, maar wat westerse behandelaren niet kennen: posttraumatische problematiek in de vorm van een psychose en niet in de vorm van het bekende syndroom ptss, zoals zijn vader overigens mogelijk wel zou kunnen hebben. Als tweede generatie getraumatiseerd en door de actualiteit onbewust in een ander soort ‘symptoomkeuze’ beland, had R van het gezelschap het etiket schizofreen gekregen, inclusief de knik in de levenslijn, wat niet meer bleek dan de studie die door de akoestische hallucinaties niet meer lukte. De artsen en psychologen beseften dat ze niet genoeg hadden doorgevraagd en te snel hun conclusie hadden getrokken, met de beste bedoelingen overigens. Ze zaten er stilletjes bij en ik besefte dat zij deze vragen misschien helemaal niet kunnen stellen, met hun eigen histories en mogelijke risico’s in dit land. Het staat niet duidelijk in deze vorm in leerboeken en dus wisten de Burundese hulpverleners ook niet beter. En voor hen was stoppen met studeren hetzelfde als sociale teloorgang, een term uit de boeken bij schizofrenie.

R stemde in met medicatie en individuele gesprekken om hem te helpen. Zijn moeder zou zeker geen toestemming geven voor systeemgesprekken en zijn vader zou het teveel uit zijn evenwicht halen, dus dat wilde R niet. Hij wilde de rust in het gezin zoveel mogelijk intact laten maar wel zelf veranderen. En hij wilde vooral van de stemmen in zijn hoofd af. Nadat R met een afspraak in zijn zak was vertrokken, ontstond een interessant gesprek met de hulpverleners over het interpreteren van gebeurtenissen en gedragingen, gesprekstechnieken en nuttige psychotherapeutische benaderingen. Wat had ik dit gesprek met R en de artsen en psychologen graag op film willen hebben, als illustratie van psychische problematiek in een post-conflict situatie, voor westerse én lokale hulpverleners. Een les over atypische posttraumatische stress ofwel een typisch postconflict trauma.

Amy Besamusca – Ekelschot (psychiater in CNPK)

 

Tijdens het spreekuur werd ik eens geroepen door de jonge arts M. die geen diagnose wist te stellen bij een meisje van 20 jaar. C. had zich zonder begeleiding op de polikliniek gemeld, wat nogal ongebruikelijk is, met hoofdpijn. Zij zat er mager en stilletjes bij in een schoon maar armoedig jurkje, het haar kort en praktisch geknipt. Ze maakte normaal contact en antwoordde wat traag maar vooral bedachtzaam op vragen. De formele denkfuncties waren intact, de intelligentie leek gemiddeld, ze wist waar ze was, had geen evidente hallucinaties of wanen. Haar stemming was somber maar niet depressief. Ze sliep slecht en piekerde veel. Ondanks de hoofdpijn kon ze haar werk als enige huishoudelijke hulp in een klein hotelletje net buiten de stad normaal doen. Dat betekende dat ze hard moest werken. Dat was ze gewend, zei ze. De hoofdpijn was er sinds een jaar en begon elke avond voordat ze ging slapen. Ze werkte elke dag tot ze ging slapen.

Bij verder doorvragen bleek C de tweede van vier kinderen, met een oudere zus en twee broertjes. Alle kinderen waren geboren na de genocide. Het gezin woonde een half uur van de stad en verbouwde wat bonen. Haar vader verdiende iets bij met de verkoop van telefoonkaarten, maar dat leverde niet veel op. De moeder van C was overleden bij de geboorte van het jongste kind, dat nu 15 jaar was. Vanaf dat moment moest C het gezin in hun lemen huisje verzorgen. Zij was de enige thuis die nooit naar school was geweest en ze kon niet lezen of schrijven. Haar oudere zus was altijd vaders favoriete dochter geweest, had nooit water hoeven halen, nooit hoeven koken en was inmiddels getrouwd. Vader was een aardige man, behalve tegenover C, die altijd op haar kop kreeg en door hem werd geslagen. Een jaar geleden had de tante van C. haar weggehaald uit huis en meegenomen naar het hotelletje, waar ze haar huidige baan had gekregen. Ze verdiende niet veel, maar zeker genoeg om in leven te blijven. En nu zat ze hier op de polikliniek vanwege haar hoofdpijn.

M. dacht dat C. een angststoornis kon hebben en stelde medicatie voor. We bespraken onze bevindingen en stelden vast dat dit niet zo zeker was. We zagen geen angstige stemming of affect. We zagen een meisje dat altijd was genegeerd als persoon, werd uitgebuit en mishandeld en niet zelfstandig in het leven stond. We besloten vooralsnog geen hulponderzoek te doen naar de hoofdpijn, geen medicatie te geven en haar te laten begeleiden door de vrouwelijke psycholoog J. op de polikliniek, om meer van haar te weten te komen. We prezen C. dat ze naar ons toe was gekomen en legden haar uit dat ze recht had op meer begrip in haar leven en dat ze vertrouwelijk kon praten met J. In de weken die volgden werd duidelijk dat C. een jaar eerder te horen had gekregen dat haar moeder niet haar echte moeder was. C. was een buitenechtelijk kind van vader, dat als baby in het gezin was opgenomen en al snel was ingezet als huishoudster. De tante was haar echte moeder. Ze was de tante dankbaar dat ze haar had meegenomen om haar te behoeden voor meer slaag, maar ze voelde zich schuldig tegenover haar vader dat ze bestond en tegenover haar broertjes dat ze hen in de steek had gelaten.

J wist een band met haar op te bouwen, haar in vele gesprekken emotioneel sterker en weerbaarder te maken. C. leerde om zich te uiten, tegen de tante te praten en een stevigere relatie met haar op te bouwen. Dat was niet eenvoudig gezien de complexe verhoudingen, maar ze hield vol, zoals ze altijd alles had volgehouden. Omdat systeemtherapie er niet in zat moest C. het allemaal alleen doen, maar ze deed het. Ze claimde vrije uren en ging voor het eerst in haar leven naar school, te midden van allemaal kleine kinderen. Zelf zei C. uiteindelijk dat ze haar leven opnieuw was begonnen. Vanaf de eerste dag dat ze naar school ging, verdween de hoofdpijn. Wanneer ze naar J. ging, liep ze altijd even bij me langs om een hand te geven en er ging voor mij een wereld open toen ik C. voor het eerst zag lachen. Maanden later liet J. me een briefje zien, dat C. haar had geschreven na afronding van de begeleiding. Het was in eenvoudig Kirundi en J. vertaalde het letterlijk: ‘Ik ben Burundese en ik kan tegen alles.’

Amy Besamusca – Ekelschot (psychiater in CNPK)

We gingen eens met een behandelequipe (arts, psycholoog en verpleegkundige) naar de gevangenis van Ngozi, toen een ngo dat project bij vertrek uit het land aan ons had overgedragen. Daar moesten we dan ineens tijd voor maken en geld voor vinden. Inclusief de reis kost dat drie dagen. We kregen de ngo-dossiers er gratis bij en ik vroeg maar niet hoe de toestemming van de patiënten hierbij was geregeld. Die instemming leek later overtuigend, gelet op het grote aantal patiënten dat we zagen. Mensen met raar gedrag worden als ze geluk hebben naar een ngo gebracht en als ze pech hebben naar de gevangenis. In de gevangenis verbleven 1.179 mannen met een straf van één tot 169 jaar in een setting van zo’n vijftig bij zeventig meter op een schuine heuvel. Slaapzalen met tot vijf hoog gestapelde tafels als bedden, met 100 man per zaal, ook overdag, overtroffen de filmbeelden waar Fellini beroemd mee werd. Het leken wel blokkendozen, die tafels, met hier en daar een provisorisch gordijntje. Chaos en zooi en geen enkele privacy. De gevangenen konden zelf kiezen of zij hun dagelijkse handje overheidsmeel inleverden om het te laten meekoken in de megapannen, of dat zij er in een donker gangetje zelf een vuurtje onder stookten; en of zij het zelf opaten of het als koekjes verkochten aan anderen. Binnenskamers was er een miniruimte voor christelijk religieus gebruik, waar verschillende groepjes door elkaar heen stonden te zingen, en op de ‘luchtplaats’ een stel schotten die als moskee dienstdeden.

Alles in Burundi duurt lang en dus ook het spreken met de directeur voordat we aan het werk konden, het vinden van de medische post, de verpleegkundige, de bevoegden, de sleutel en nog een en ander. Na een uur of vier lukte het uiteindelijk om enig systeem in de beoogde consulten te laten komen. Het kleine zaaltje met 84 wachtende patiënten werd op ons verzoek ontruimd en de patiënten moesten op de binnenplaats wachten. We lieten er drie spreekhoeken inrichten en verdeelden het werk. De 82 matrassen (geteld) in hoge stapels voor het raam bleven helaas zowel ruimte als licht weghouden, maar dat konden we niet veranderen. Een van de nieuwe patiënten was F., een man die vaak manisch was, met structurele grootheidsideeën, maar die zo door de omgeving was gestructureerd dat hij een schoolvoorbeeld van sublimatie toonde. Hij liep rond in een keurige broek en overhemd – hoe doe je dat hier in deze vuile chaos – met een map onder de arm. Hij was de vertegenwoordiger van de gevangenen en sprak met de leiding, wanneer nodig, over hun rechten. Jammer dat hij soms doorschoot in zijn denken en begon te slaan, maar alsnog genoot hij respect. We legden hem uit wat zijn ziekte was en schreven een lage dosering medicatie voor met de afspraak hem volgende maand weer te spreken. Hij schreef keurig op wanneer hij zijn medicijnen moest gebruiken.

Amy Besamusca – Ekelschot (psychiater in CNPK)

 

Mevrouw G. in de spreekkamer was geen patiënte. Ze zag er keurig uit en toch niet: een te groot, beige mantelpak met enorme zweetplekken onder de oksels. Kort haar, geen Grace Jones, geen ingevlochten stukken en geen chemische styling. Ze kwam van ver en was een jaar of 28. Het ging om haar man P., maar die was er niet bij. Hij was volgens het dossier, en volgens G., regelmatig geagiteerd en gebruikte al een tijd anti-psychotische medicijnen. G. zei dat hij wel bijwerkingen kreeg: rare bewegingen. Zij kwam nu een nieuw recept voor hem halen. Ik begreep de casus nog niet en stelde vragen. De man van G. had een psychiatrisch beeld ontwikkeld, maar hoe kwam dat dan? Het zou een combinatie van drank en psychiatrie zijn; wat er het eerst was, was moeilijk uit te maken. Hij was een keer in de provincie opgenomen geweest met onthoudingsverschijnselen van de drank – in welk land speelt deze vloeibare vijand geen rol? – en was niet te motiveren om met de drank te stoppen. Het gevolg was een vloedgolf aan familieproblemen en zingen en brallen. Bovendien raakte G. maar niet zwanger, dat was nog een probleem erbij. P. gaf al zijn geld uit aan dingen buiten de deur. Nu werd hij ook nog ontslagen, omdat hij zijn werk verzuimde. Hij weigerde om nog eens naar de polikliniek te komen en ontkende dat hij ziek was. Hij zou erg trillen en we konden bij zijn afwezigheid natuurlijk niet bepalen of dat door alcoholonthouding of door zijn medicijnen of door iets anders kwam. Zijn problemen bestonden al voor het huwelijk, maar de familie had gezegd dat G. dat als intelligente vrouw wel aankon en dat zij hem de gewenste stabiliteit zou bieden, maar het werd steeds erger. Hij gooide dingen stuk en sloeg nogal eens. Moesten we uitgaan van alcoholverslaving, al dan niet met psychotische aspecten of persoonlijkheidsproblemen? Of van een psychose in welke vorm dan ook? Wat zou er gebeuren als we geen medicatie voorschreven? We gaven de eerder voorgeschreven medicatie, onder voorwaarde – met aantekening in het dossier – dat G. haar man zou blijven motiveren om naar de polikliniek te komen.

Een maand later verscheen G. met haar man P. inderdaad op de polikliniek. De familie had een bruiloftsfeest in de hoofdstad en G. had de familie gevraagd om hem gewoon naar het ziekenhuis te brengen nu hij toch al in de buurt was, omdat zijzelf niet fysiek in staat was om hem te dwingen. Ze had buiten op hem gewacht en wist hem mee te krijgen naar de spreekkamer. Op basis van de anamnese stelden we vast dat P. al lange tijd leed aan schizofrenie en daarbij soms dronk. Hij had een scala aan extra-piramidale stoornissen en kon geen moment stilzitten. We legden hem op eenvoudige wijze uit wat schizofrenie was en dat zijn bewegingsstoornissen vermoedelijk werden veroorzaakt door de medicijnen. Met zijn instemming veranderden we de antipsychotica en vroegen hem om na een week terug te komen, wat hij deed, samen met G. Hij was een stuk kalmer, trilde niet en was gemotiveerd om deze medicijnen te blijven gebruiken. We bespraken nog de mogelijkheid van een depotpreparaat, maar dat vond hij te duur. Sindsdien komt hij zelf elke maand naar de polikliniek, waar hij ook begon te vertellen over de seksuele disfunctie, waar hij al jaren aan leed en die nu wat verbeterde. Hij ging ook weer naar zijn werk en drinken was verleden tijd.

G. was geen patiënte. Toch zou je haar gunnen om eens over zichzelf te praten; over haar verlangens, haar verdriet, waarom ze met deze man is getrouwd, hoe wanhopig ze is, wie haar steunt in de thuissituatie. Wat kan en doet ze zelf, waar haalt ze haar doorzettingsvermogen vandaan? Toch raar dat ik dit allemaal niet vraag, terwijl het wel over kwaliteit van leven gaat. Laat ik me leiden door het gegeven dat uithuwelijking in Burundi soms voorkomt? Dat ik bang ben om G. te kwetsen met mijn Nederlandse gedachten over haar situatie?

Veel casuïstiek draait om de combinatie van stigma en onwetendheid, wat we willen omvormen tot gerichte behandeling en zelfvertrouwen. Dat is niet moeilijk, je moet er alleen de tijd voor nemen.

Amy Besamusca – Ekelschot (psychiater in CNPK)