De kleine M., een normaal begaafd meisje van 2,5 jaar, had sinds twee maanden de gewoonte om gesprekjes te voeren met S. S. bestond helemaal niet, althans M. kon haar moeder niet uitleggen wie en waar S. was. Dat S. niet deugde, was de moeder uit de woordjes die ze opving wel duidelijk. Moeder was bang dat M. bezeten was geraakt, maar nu er in hun dorp gezondheidswerkers rondliepen die spraken over psychologie, besloot zij om niet meteen naar de traditionele genezer te gaan en navraag te doen over psychologie. De gezondheidswerkster C., die de basistraining GGZ had gevolgd, onderzocht netjes alle aangeleerde aspecten en stelde vast dat M. waarschijnlijk een psychose had, dus ze nam M. en moeder mee naar de dokter. Ik had die dag dienst.

M. was een leeftijdsconform schatje. Zij keek opgewekt en belangstellend rond in de voor haar nieuwe omgeving van mijn spreekkamer. Moeder vertelde hoe M., die tot twee maanden geleden een gewone ontwikkeling had gehad en al helemaal zindelijk was, de laatste tijd tegendraads was. Op alles zei ze ‘nee’. Toch deed ze precies wat moeder vroeg en was ze ook niet ondeugend als ze dacht dat er even niet op haar werd gelet. En dan was er S., wat moeder erg verontrustte. S. kreeg voortdurend van M. op haar kop, omdat ze stoute dingen deed. Er moest een geest in M. gevlogen zijn, concludeerde moeder. Wat moest er dus van M. en de familie worden?

In de basistraining wordt wel degelijk informatie gegeven over de fysieke en emotionele ontwikkeling van kinderen, maar niet met details over de verschillende uitingsvormen daarvan. Dat is veel te gespecialiseerd voor basistrainingen. Ik complimenteerde C. dat ze M. naar me toe had gebracht, ze had haar lessen goed gevolgd. Daarna legde ik moeder en C. uit dat M. zo te merken een heel goede ontwikkeling doormaakte en niet psychotisch was. In de fase waarin een kind aan het leren is dat niet alles mag – daar dus zelf verantwoordelijkheid voor ontwikkelt – heeft het de neiging om toch ook te doen wat niet mag. Al was het maar uit de wens alles te onderzoeken, wat ook bij de ontwikkeling past.

Een kind van de leeftijd van M. begrijpt wel dat iets niet mag, maar kan een onderzoeksneiging niet onderdrukken. Als M. iets zou doen dat moeder niet goed vond, dacht ze de affectie van moeder te verliezen. Zo ontwikkelen kinderen zich nu eenmaal, op basis van hun eigen gedrag dat past bij een liefdevol optreden van de ouders. Moeder was een tijd terug nogal streng geweest tegen M., toen M. de doos met dure suiker had omgegooid en in haar broek had geplast. Daar was M. bezorgd om geweest. Ze had de gewoonte aangenomen om nu zelf al bij elke activiteit ‘nee’ te roepen, zodat ze liet zien dat ze het begreep en tegelijkertijd om haar eigen verantwoordelijkheid op te eisen. ‘Nee, nee, ik wil zelf. Mag niet.’

Ook had zij S. bedacht, magisch, die van alles deed wat niet mocht. Zo kon M. het slechte in haarzelf, zoals zij het dacht, parkeren bij S. en die vervolgens corrigeren. S. plaste in haar broek, gooide dingen om, was onbeleefd, schopte andere kinderen en werd dus de hele dag door M. berispt. Al die stoute dingen deed S. als het ware namens M., die haar eigen behoeftes aan recalcitrant gedrag bij teleurstellingen en haar onderzoekslust zo onder controle hield. Er was dus geen geest in haar, maar een fantasie-meisje uit haar gekomen. Dit is helemaal niet vreemd. Toen ik aan M. vroeg waar S. was, zei ze dat S. vandaag niet kon komen.

Ik stelde de moeder gerust, legde iets uit over het ingewikkelde maar prachtige leerproces tijdens de ontwikkeling, gaf aan dat M. een intelligente oplossing had gevonden om het goed en kwaad te kanaliseren en voorspelde dat S. zou verdwijnen zodra M. in een volgende ontwikkelingsfase kwam. Moeder was er nog niet helemaal gerust op. C. begreep het en sprak af dat ze M. en haar moeder wekelijks zou bezoeken. Drie maanden later kwam ik C. tegen. Zij vertelde dat S. al een maand van de aardbodem was verdwenen en dat M. zelfs niet meer wist wie S. was.

Een kind moet hard werken om zich te ontwikkelen. Fysieke waarnemingen, zintuiglijke waarnemingen, zich ontplooiende gedachten, wensen, het draagt allemaal bij aan de emotionele ontwikkeling. Dat je zoveel niet mag, valt niet meteen te begrijpen. Zie als klein kind al die dimensies maar eens op een rij te krijgen als je nog geen geweten hebt. Magisch denken is een middel om het onbegrijpelijke voorlopig te verklaren en er niet boos of bang van te worden. Met magische gedachten houdt het kind het idee, dat het gebeurtenissen in de hand heeft en er zelf invloed op kan uitoefenen. M. is een mooi voorbeeld, dat ik in latere trainingen ben gaan gebruiken. Kinderen ontwikkelen zich in Burundi net zoals in Europa. Toen ik er vele jaren geleden eens een ervaren Burundese psycholoog over sprak, zei zij direct: ‘Ja, het enige verschil is dat ze bij jullie meer speelgoed hebben.’ Wat ik toen als een bitse opmerking ervoer, is in het licht van de ontwikkelingspsychologie een treurige waarheid, weet ik inmiddels.