C. is een Burundese vrouw van 26 jaar. Zij is opgegroeid in een gezin waar veel wordt gebeden om slechte geesten weg te houden, maar desondanks is er na haar geboorte door anderen kwaad over haar afgeroepen. Er zou iets slechts komen in haar hoofd.
Als C. 21 jaar is, trouwt ze met een man van een andere stam, waar haar ouders niet zo blij mee zijn. De echtgenoot doet niet veel. Hij woont met zijn twee broers in het huis van zijn ouders, die overleden zijn. C. moet daar na haar huwelijk het huishouden doen en wordt het na verloop van tijd zat om voor de drie mannen te zorgen. Ze wil met haar man ergens anders gaan wonen. Maar de man doet nog steeds niet veel en het gevolg is dat C. zelf een huis gaat bouwen, van leem en losse stenen en rommel, een proces van lange tijd en zonder steun. Daar gaat ze tenslotte met haar man wonen.
Tegen de Burundese gewoontes – en tot haar verdriet – is C. vier jaar na het huwelijk nog niet zwanger. Ze heeft al die tijd gebeden, zoals ze van kinds af aan gewend is, om een zwangerschap, maar dat heeft niet geholpen. Dan overlijdt haar moeder. Kort daarna blijkt C. dan toch in verwachting. Ze bereidt zich, zonder hulp, voor op de bevalling. De bevalling verloopt moeilijk en C. moet met spoed naar een “kliniekje”, waar haar kind met een keizersnede ter wereld wordt gebracht. Hierna wil C. haar kindje verstoten. Ze zegt dat het niet haar kind is, dat er te veel geesten zijn en dat er iets in haar hoofd rondcirkelt. Ze kan precies aangeven wáár in haar hoofd. C. zegt tegen anderen dat ze kwaad heeft gedaan. Haar gedrag is verward. Haar man besteedt er geen aandacht aan en komt niet opdagen. Hij gaat weer bij zijn broers wonen. C.’s vader wil niets meer met zijn, door een geest beïnvloede, dochter te maken hebben. Tenslotte worden de oudere broer en zus van C. door een verpleegkundige opgetrommeld om voor C. en de baby te zorgen. Na enige aarzeling komen zij C. en haar baby ophalen. C. blijft in de war, wordt agressief en bijt steeds in haar armen. Haar zus brengt haar dan naar ons ziekenhuis.
C. vertoont hallucinaties en uit schuldgevoelens. Steeds geeft C. aan dat er iets in haar hoofd cirkelt. Met medicatie wordt zij iets rustiger en na een aantal dagen staat zij open voor contact met een psycholoog. Aan haar vertelt C. in tranen dat ze met een andere man heeft geslapen om zwanger te worden. Daar voelt ze zich schuldig over. Geleidelijk verdwijnen de psychosekenmerken. We vragen aan C. hoe ze aan de gedachte was gekomen dat er iets in haar hoofd cirkelde. Haar antwoord is: ‘Zei ik dat?’ Ze vertelt wat er na haar geboorte is gezegd over de invloed van een geest. Zelf begrijpt ze het wel. Ze was onbewust verplicht om haar slechte gedrag te vertalen in zelfbeschadiging en ‘iets in haar hoofd’. Maar nu wil ze naar huis en voor haar kind gaan zorgen. ‘Dit kind gaat niet opgroeien met geesten,’ zegt ze ferm. We bellen de zus, die met de baby naar ons ziekenhuis komt en enkele dagen zorgt zij samen met C. voor het kind. Het is heel duidelijk dat C. dit aankan. Dan gaat ze met ontslag, terwijl de maatschappelijk werker en de psycholoog haar verder begeleiden. We hebben haar echtgenoot nooit gezien. C. heeft besloten om van hem te scheiden. Zij is dolgelukkig met haar kind en het gaat moeder en kind, nu bijna een jaar later, nog steeds goed. Zij is een gewaardeerd lid van de dorpsgemeenschap geworden en verdient een inkomen als naaister. Haar vader heeft zich met haar verzoend.
Wat wij ervan leren is dat traditioneel geloof een psychose heeft geïnduceerd, met een even onverwacht begin als einde. In latere gesprekken werd duidelijk dat het schuldgevoel van C. haar leven was gaan overheersen. Ze had een vloek over zich gekregen bij haar geboorte, wat ze zichzelf lange tijd verweet. Ze werd niet meer gewaardeerd door haar ouders, die door de ban van de geest al hadden verwacht dat het niet goed met haar zou gaan. Ze koos tegen de traditie in een man die niet bij haar paste en niet door haar ouders werd gewaardeerd, om weg te kunnen gaan bij haar ouders. Verder moest C. in haar eentje veel werk verzetten en was ze wanhopig over haar leven geworden. Haar moeder stierf kort nadat C. met een andere man had geslapen, wat voor haar betekende dat moeders dood haar schuld was. Ze strafte zichzelf met automutilatie en je zou kunnen zeggen, psychotische symptomen. Ook in Europa komen in wanen en hallucinaties soms expliciet paranormale monsters voor, maar iets dat in het hoofd circuleert wordt daar sneller geduid als depersonalisatie. Wat de juiste terminologie ook moge zijn, het kind van C. wordt liefdevol opgevoed en krijgt een ander leven dan haar moeder.
Amy Besamusca – Ekelschot (psychiater in CNPK)