C. is 24 jaar en is een jaar geleden met een psychose en agitatie opgenomen geweest. Ze komt nu elke maand naar de polikliniek van het CNPK en is met medicatie stabiel. We leggen haar nog eens goed uit wat een psychose is. C. had een alcoholische vader die sloeg. In haar jeugd werd nooit naar haar geluisterd. Ze trouwde en kreeg twee kinderen, van wie er één overleed. Ze had problemen met haar schoonmoeder en raakte erg in de war. Haar man denkt nog steeds dat ze haar klachten simuleert. Haar schoonmoeder heeft ondertussen wel begrepen dat ze in de problemen zat; dat heeft C. haar kunnen uitleggen na een aantal gesprekken met de psychologe hier.

Prachtig resultaat dus, ik zou die twee vrouwen graag eens samen zien, maar C. voert die gesprekken met haar schoonmoeder prima zelf. Het stigma voorbij, doorgaan bij die psychologe. Welke medicijnen verder? Wat mij betreft steeds minder. C. is een voorbeeld van wat je hier kunt bereiken: zelfvertrouwen. Kijk verder dan het ‘do no harm’-principe, dat al zoveel jaren als motto geldt voor ngo’s in de geestelijke gezondheidszorg, want het ís niet genoeg. We kunnen echt beter, we kunnen gericht met onze patiënten praten en bio-psychosociaal redeneren. Maar moeten we nu ook de man van C. gaan betrekken bij de psychologische begeleiding of kan die man het niet aan om voorbij het stigma te kijken? C. koos ervoor om haar man erbuiten te laten.

Amy Besamusca – Ekelschot (psychiater in CNPK)